Ik zou bij dit beeld van een foetus op de zeebodem, waarvan de navelstreng in de bodem verdwijnt, en met de grote schildpad kop erboven, talloze woorden kunnen schrijven: over een tijd in mijn leven dat ik op de Nederlandse Antillen woonde en veel dook en snorkelde; over mijn fascinatie voor evolutie biologie; over de vijver voor mijn geboortehuis, waar ik eens inviel en dacht dat ik zou verdrinken en dood zou gaan; over mijn ouderlijk huis dat vlakbij de Waddenzee lag; over de herbegraving, door mij, van mijn broertje en naamgenoot, wiens stoffelijk overschot gemummificeerd was door hemelwater dat in de grafkelder gesijpeld was gedurende veertig jaren; over mijn onderbewuste als kind, mythische dromen en natuurvisioenen; over de microscoop die ik als kind van mijn vader kreeg, die vermoedde dat ik misschien wel eens een kleine David Attenborough zou kunnen worden; over mijn allereerste huisdier in mijn kindertijd: een schildpad, waarvan ik dacht dat hij dood was toen hij een winterslaap deed en die ik toen in mijn onschuld levend heb begraven; enzovoort, enzovoort. - Over al deze dingen zou ik talloze woorden kunnen schrijven. Maar dat doe ik toch maar niet. Laat dit schilderij maar voor zichzelf spreken.